De omslag belooft “het verhaal van de Zuiderzee en haar kustbewoners”, maar dat komt niet helemaal uit. In plaats daarvan is het een verzameling verhalen over vier families in de vissersplaatsen Urk, Volendam, Bunschoten-Spakenburg en Wieringen, plus een aantal nevenverhalen, die met elkaar een goed beeld vormen van de ontwikkelingen rondom de drooglegging en de gevolgen daarvan voor de vissers en het achterland. Het boek geeft niet echt een chronologisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen, maar er wordt niets belangrijks overgeslagen.
Doordat in het boek regelmatig van het ene verhaal naar het andere wordt gesprongen, wordt er wel wat van de lezer gevraagd om alles te blijven volgen, al zijn de stambomen in de aanhef van het boek wel goede hulpmiddelen.
De auteur heeft duidelijk veel gesprekken gevoerd met betrokkenen en leeft zich goed in hun situatie in, maar ze weet toch in het boek de nodige distantie te bewaren.
De nadruk ligt op het vissersleven, maar daarnaast wordt er ook veel aandacht besteed aan de andere ontwikkelingen, ook van mensen die het vissersleven hebben opgegeven om een andere richting in te slaan, al is het niet altijd met evenveel overtuiging of succes. Ook wordt veel aandacht besteed aan de heimwee die velen overvalt nadat ze hebben besloten om de visserij op te geven.
De negatieve ontwikkelingen (zoals smokkel en drugscriminaliteit) worden niet verzwegen, maar deze worden ook niet op de sappige manier van de sensatiepers behandeld, maar op een ingetogen en objectieve manier. Ook de vissers “die op zee gebleven zijn” worden respectvol beschreven.
Uit het hele boek blijkt hoe de auteur zich in het onderwerp heeft verdiept, maar hoe zij er toch in is geslaagd een goed leesbaar boek te maken. Ondanks de genoemde distantie wordt het nergens een “droog” verhaal. De personen gaan goed voor de lezer leven en roepen hier en daar ook de nodige compassie op.